Gute Nacht Einsamkeit
Poem
H
I et is de dag dat ik begin met schrijven in boeken met een potlood weliswaar maar met een scherpe punt en in velerlei opzicht onomkeerbaar. Het is Der Untergeher de eerste roman die ik lees in het Duits waarin ik in de kantlijn mogelijkheden plaats als in een vaas. Het is de taal die ik mij woorden sprokkelend in Kreuzberg eigen maak. Het is de Nostitzstraße waar ik er veel vind. Gute Nacht Einsamkeit ich bin so gern allein mit dir heeft iemand netjes op de muur naast de cocktailbar geschreven waar geen mannen komen alleen vrouwen die meisjes lijken. Het is de stad waar ik wel wil leven maar ik blijf steken bij Klavierradikalismus. II In de Nostitzstraße lees ik ook: Kohl und Holz in een gotische letter die afbladdert. Elke dag vraag ik in een kelder waar spullen zwemmen in spullen naar de prijs van de oranje lamp een bol in een bol die als de schaduw van een planeet om de kleine man schuift die heute dreißig Euro zegt. Ik heb niet eens de helft daarvan in mijn zak om ham voor mijn man van te kopen rauwe plakken leven uit het Zwarte Woud. III Ik ben benieuwd welke aanbiedingen van Tchibo ik in de schappen van Kaisers aantref en twijfel tussen de dubbelwandige mok de beha met transparante plastic bandjes en de sokken met noppen opdat je niet uitglijdt en opdat je je veilig voelt in het algemeen mocht je geen gladde vloer hebben omdat je je kinderen liever in de gang en de aaneengeschakelde kamers laat fietsen dan langs de Gneisenaustraße die brullend en zonder omwegen naar het einde van Duitsland leidt. IV Ik raap enkele woorden op bij Kita Sonnenschein waar kleuters wordt ontraden moeilijke puzzels te doen en Yussuf met de rode krullen en de stralende lach me op kniehoogte omhelst en vraagt of hij met mij mee mag waar zijn moeder bij staat en het ruikt naar zure bloemkoolsoep. De kleuterleidster wast zich niet en waarom ook ze stinkt al zo lang en haar haren plakken daar hoeft ze helemaal niets aan te doen. V Schrijven: dat ik gelukkig ben met een scherp geslepen potlood en een zo goed als nieuw boek van de Berliner Büchertisch om langzaam in te verdwijnen. Dat dit ook het leven ontwijken is zie ik aan de grauwe vrouwen die in de U-Bahn achter een opengeslagen boek schuilgaan. Wanneer ze het lezen kortstondig staken om bijvoorbeeld een mueslireep met chocola uit een shopper tussen hun tweedehandsschoenen op te graven kan ik tot mijn schrik een haast onmerkbare knik van verstandhouding ontwaren. VI Ik wil wel weten welk leven ik heb ontweken want tussen de regels van Berlijn lees ik niets dan leegte. Op weg naar het Viktoriapark langs de watermeloenen een straat in die omhoog sluipt langs villa’s uit sprookjes en een muur waarop staat dat Konrad Zuse er woonde krijg ik het idee dat verandering ophanden is. Ik krijg iets hoopvols wanneer ik langs de Kita wandel met de Streichelzoo waar je je kinderen ruim voor de geboorte moet inschrijven en de achteringang neem van het welvende park waar alles wat smeult en gist en alles wat straalt en magistraal is in Berlijn samenstroomt in de liniaalrechte met keien omzoomde waterval. Ik zie niet of de waterval echt is. Iemand heeft hem bedacht. Het park dat wild en romantisch moest worden als kon Goethe er dwalen is wild en romantisch omdat niemand er onkruid wiedt of scherven schept. De vrouw die krijsend flessen stuksmijt op de paden en tegen de auto’s aan de rand van het park krijst dat ze ons nog komt halen. VII Ik wil vandaag niet naar de Bergmannstraße omdat ik bang ben dat er een man voor de ingang van de dm staat die iets weet over Jezus met alle gevolgen vandien maar ik moet foto’s afdrukken van de waterval. Hij staat er. Wijdbeens. Een hemel klokkend in zijn keel. Met de uitslaande angst dat de werkelijkheid mij levend begraaft ontken ik dat de wereld is bedacht en dat ik rondsluip in dit verhaal als een moeizame lezer. En dan heb ik het nog niet eens gehad over het futuristische park tussen de sporen met het gladde gras en de joggers die geen rondjes maar rechthoeken lopen. VIII Of het huis waar de S-Bahn dwars door de onderste verdieping jaagt. Of het technisch museum waar je al je kleingeld in een razende turbine kunt werpen en niemand weet waarom. Of het Prinzenbad waar je in de zomer lijf aan lijf staat in een dobberende massa die het bad van hoek tot hoek vult als pruimen op een Torte met hoofden die loom en bedeesd lachen om zoveel intimiteit om nadien Pommes te eten met thee uit een echte beker en niemand anders zijn blote buik verbergt. IX De bleke bovenbenen van de grauwe vrouwen rusten als platte broden op de plastic stoelen. Wanneer ze langzaam rijzen staan de leesstoelen als steden met andermans leven gebutst in de huid. De vrouwen rollen me losjes in hun sneldrogende handdoek en nemen me onder de arm geklemd mee.
I It’s the day I’ve started writing in books in pencil admittedly but one with a sharp point and ineradicable in various ways. It’s Der Untergeher the first novel that I read in German. In the margins I place possibilities as in a vase. It’s the language that I make my own as I gather words in Kreuzberg. It’s in the Nostitzstraße that I find plenty. Gute Nacht Einsamkeit ich bin so gern allein mit dir someone has written in neat letters on the wall by the cocktail bar where men don’t enter only women who look like girls. It’s the city I don’t mind living in but I only get as far as Klavierradikalismus. II In the Nostitzstraße I also read: Kohl und Holz in flaking Gothic letters. Every day in a cellar with things swimming in things I enquire about the price of the orange lamp a globe in a globe that shifts like a planet’s shadow around the little man who says heute dreißig Euro. I don’t even have half of that in my pocket to buy ham for my husband raw slices of life from the Black Forest. III I’m curious what Tchibo bargains I’ll find on the shelves in Kaiser’s and can’t choose between the double-sided mug the bra with transparent plastic straps and the socks with studs so you don’t slip and so that you feel safe generally even if you don’t have a slippery floor because you’d rather your kids cycle along the corridor and through the linking rooms than down the Gneisenaustraße that, roaring and without any detours, takes you to the end of Germany. IV I bounce a few words at Kita Sonnenschein where pre-schoolers are discouraged from doing difficult puzzles and Yussuf with the ginger curls and dazzling smile hugs my knees and asks if he can go with me while his mother is right beside him and there’s a smell of sour cauliflower soup. The kindergarten teacher doesn’t wash and why should she she’s already been smelly a long time and her hair sticks to her skull so she doesn’t have to do anything with it. V Write: that I’m happy with a sharpened pencil and a book from the Berliner Büchertisch that’s as good as new which I can slowly get lost in. That this is also not facing up to life is evident from the dreary women who hide in the U-Bahn behind an open cover. When they stop reading a moment for instance to scoop a chocolate-coated muesli bar out of the carrier bag between their second-hand shoes I detect a barely perceptible knowing wink. VI I’d like to know which Iife I didn’t face up to because between the lines of Berlin I read nothing but emptiness. On my way to the Viktoriapark past the watermelons into a street that sneaks uphill past fairytale villas and an ivy-clad wall on which is written that Konrad Zuse lived there I get the idea that change lies ahead. I get a mildly hopeful feeling as I walk along the Kita with the Streichelzoo where you have to register your children before they’re born and take the back entrance into the meandering park where everything that simmers and ferments and everything radiant and magisterial in Berlin converges in the ruler-straight waterfall bordered with boulders. I can’t see if the waterfall is real. Somebody made it up. The park that’s supposed to be wild and romantic as though Goethe is rambling in it is wild and romantic because no one does any weeding or scoops up shards. The women who smashes bottles on the paths and against the cars round the edge of the park screeches she’s coming to get us. VII I’d rather not go to the Bergmannstraße today because I’m afraid that a man will be standing at the doors of the DM who knows things about Jesus with all that implies but I have to get my photos of the waterfall printed. There he is. Legs splayed. Heaven glugging in his throat. With the growing dread that reality is burying me alive I deny that the world has been made up and that I skulk around in this story like a slow reader. And I’ve not even said anything yet about the futuristic park between the railway tracks with the slippery grass and the joggers who run rectangles instead of laps. VIII Or the house with the S-Bahn cutting right through its ground floor. Or the museum of technology where you can throw all your loose change into a top-speed turbine and nobody knows what for. Or the Prinzenbad where you stand in one bobbing mass body to body that fills the pool corner to corner like plums on a Torte with heads that laugh languidly and timidly at such intimacy and afterwards you eat Pommes with tea from a real mug and no one else covers their naked tummies. The pale thighs of the dreary women lie like flat loaves on the plastic chairs. When they rise slowly the chairs stand there like cities with someone else’s life dented in the skin. The women wrap me up loosely in a quick-drying towel from Tchibo and take me with them.
I Dies ist der Tag an dem ich zu schreiben beginne wenn auch nur mit einem Bleistift in Bücher aber mit gespitzter Mine und in vielerlei Hinsicht unumkehrbar. Dies ist Der Untergeher der erste Roman den ich auf Deutsch lese in dem ich als wären es flüssige Vasen in einem fort Möglichkeiten am Rand notiere. Dies ist die Sprache die ich mir Worte klaubend in Kreuzberg zu eigen mache. Dies ist die Nostitzstraße wo ich besonders viele finde. Gute Nacht Einsamkeit ich bin so gern allein mit dir hat jemand fein säuberlich auf die Wand geschrieben neben der Cocktailbar in die keine Männer gehen nur Frauen die wie Mädchen aussehen. Dies ist die Stadt in der ich leben möchte aber ich komme nicht weiter als Klavierradikalismus. II In der Nostitzstraße lese ich auch: Kohl und Holz in abblätternden, gotischen Lettern. Tag für Tag frage ich in einem Keller in dem Plunder zwischen Plunder schwimmt nach dem Preis einer orangenen Lampe eine Kugel in einer Kugel die sich wie der Schatten eines Planeten um den kleinen Mann bewegt der heute dreißig Euro sagt. Ich habe nicht einmal die Hälfte davon im Portmonee um Schinken für meinen Mann zu kaufen rohe Scheiben Leben aus dem Schwarzwald. III Ich bin neugierig auf welche Angebote von Tchibo ich in den Regalen bei Kaisers stoße und schwanke noch zwischen einem doppelwandigen Becher dem BH mit durchsichtigen Kunststoffträgern und den Noppen-Socken damit man nicht ausrutscht und man sich auch im Allgemeinen sicherer fühlt wenn man keinen rutschigen Fußboden hat weil man die eignen Kinder lieber im Flur und in den aneinandergereihten Zimmern Fahrrad fahren lässt als in der Gneisenaustraße die tosend und ohne Umwege ans Ende von Deutschland führt. IV Ich schnappe ein paar Wörter auf in der Kita Sonnenschein wo den Kindern davon abgeraten wird schwierige Puzzles zu legen und Yussuf mit den roten Locken und dem strahlenden Lachen mich auf Kniehöhe umarmt und fragt ob er mit mir mit dürfe während seine Mutter daneben steht und es nach saurer Blumenkohlsuppe riecht. Die Kindergärtnerin wäscht sich nicht warum auch sie mieft schon so lange und ihre Haare kleben am Schädel da braucht sie sich gar nicht drum zu kümmern. V Schreiben: dass ich glücklich bin mit einem angespitzten Bleistift und einem so gut wie neuen Buch vom Berliner Büchertisch in dem ich langsam verschwinden kann. Dass dies auch eine Vermeidung des Lebens ist sehe ich an den grauen Frauen die sich in der U-Bahn hinter aufgeschlagenen Buchdeckeln verstecken. Wenn sie das Lesen kurzfristig einstellen um beispielsweise einen Müsliriegel mit Schokolade aus einem Shopper zwischen ihren Secondhandschuhen hervor zu kramen bemerke ich zu meinem Erschrecken ein kaum merkliches Nicken des Einverständnisses. VI Ich möchte wissen welchem Leben ich ausgewichen bin denn zwischen den Zeilen Berlins lese ich nichts als Leere. Auf dem Weg zum Viktoriapark vorbei an den Wassermelonen hinein in eine empor kriechende Straße vorbei an Märchenvillen und einer Mauer mit Efeu auf der steht dass Konrad Zuse dort wohnte festigt sich bei mir die Idee dass Veränderungen anstehen. So etwas wie Hoffnung ergreift mich als ich an der Kita vorbeigehe mit dem Streichelzoo wo man seine Kinder lange vor deren Geburt anmelden muss und den Hintereingang des gewölbten Parks nehme wo alles das schwelt und gärt und alles das strahlt und grandios ist in Berlin zusammenströmt in dem schnurgraden von Kieseln umsäumten Wasserfall. Ich erkenne nicht ob der Wasserfall echt ist. Jemand hat ihn sich ausgedacht. Der Park der wild und romantisch werden musste als könnte Goethe darin umherwandeln ist wild und romantisch weil niemand dort Unkraut jätet oder Scherben aufschippt. Die Frau die Flaschen kaputt schmeißt auf den Wegen und an den Autos am Rande des Parks kreischt dass sie uns eines Tages doch noch erwischt. VII Heute will ich nicht in die Bergmannstraße weil ich Angst habe dass dort ein Mann vor dem Eingang vom dm steht der über Jesus Bescheid weiß und über alle Konsequenzen daraus aber ich muss die Fotos vom Wasserfall ausdrucken. Da steht er. Breitbeinig. Den Himmel gluckernd in seiner Kehle. Angesichts der sich ausbreitenden Angst die Wirklichkeit könnte mich lebendig begraben leugne ich die Erfindung der Welt und mein Umherstreunen in dieser Geschichte wie ein schwieriger Leser. Und dann habe ich noch nicht einmal den futuristischen Park zwischen den Schienen erwähnt mit dem glatten Gras und den Joggern die keine Runden drehen sondern Rechtecke ablaufen. VIII Oder das Haus wo die S-Bahn quer durchs Untergeschoss düst. Oder das technische Museum wo man sein ganzes Kleingeld in eine rasende Turbine werfen kann und keiner weiß eigentlich wieso. Oder das Prinzenbad wo man in Sommer Leib an Leib steht mitten in einer dümpelnden Masse die das Becken bis in die kleinste Nische füllt wie Pflaumen auf einer Torte und Köpfen die träge und verschämt lachen angesichts solcher Intimität um später Pommes zu essen mit Tee aus einem echten Becher und niemands sonst seinen nackten Bauch versteckt. Die bleichen Oberschenkel der grauen Frauen ruhen wie flache Brote auf den Plastikstühlen. Wenn sie sich langsam erheben stehen die Lesestühle herum wie Städte mit den Abdrücken des Lebens der anderen tief in der Haut. Locker rollen die Frauen ihr schnelltrocknendes Handtuch ein und nehmen mich unter den Arm geklemmt mit.